Sam voelde iets nats. Het was overal, een wolk die van onderen opsteeg. Het was alsof hij door een tornado van modder viel. Zout water en zand, bevrijd door gewichtsloosheid, vlogen omhoog.
‘Spreid je armen en benen!’ riep Sam.
Wrijving. De pijnlijke klap van het water, het schurende zand, alsof je in een wervelwind vloog.
Sam voelde hoe het vel van zijn lijf werd gestroopt. Hij deed zijn ogen dicht, draaide zijn hoofd zodat zijn neus en mond niet vol nat zand zouden komen te zitten en viel hard op een oppervlak zo hard en onbuigzaam als beton.
De lucht knalde uit zijn longen. Alsof hij een trap van een muilezel kreeg.
Zijn rug boog te ver door, zijn pezen werden uitgerekt, zijn hoofd klapte terug, zijn hele lijf prikte en water sloot zich boven zijn hoofd.
Instinctief trapte hij omhoog tot hij weer boven was. Het zand werd weggespoeld en hij kon één oog openwringen. Hij was niet meer dan een meter of tien van de kust verwijderd, in water van nog geen anderhalve meter diep.
Toen kwam al het water en zand dat naar boven was gezweefd weer naar beneden.
Hij zocht verwoed naar Dekka en Toto. Hij plonsde naar het strand door een verblindende stortvloed die een volle minuut aanhield.
Toto lag op zijn rug vlak bij de waterlijn op het strand en kreunde van de pijn. Sam knielde naast hem neer.
‘Ben je gewond?’
‘Mijn benen,’ zei Toto en hij begon te huilen. ‘Ik wil naar huis.’
‘Luister, Toto. Je benen zijn gebroken, maar we kunnen ze weer genezen.’
Toto keek hem verwonderd aan, veegde het zand van zijn gezicht en zei: ‘Je spreekt de waarheid.’
‘Ik ga Lana halen. Zodra ik kan. Hou nog even vol.’
Hij stond op en riep: ‘Dekka! Dekka!’
Ze riep niet terug, maar hij zag hoe ze naar de kust zwom. Hij rende naar haar toe en hielp haar op het droge.
‘Het spijt me zo, Sam,’ hijgde ze.
‘Mij mankeert niets. En Toto ook niet. Hij heeft alleen zijn benen gebroken, meer niet.’ Hij keek naar links en rechts en zag dat de container tegen een lage rotspartij was geslagen. Rechthoekige kisten en hun dodelijke inhoud waren eruit gevallen.
‘Ik weet niet waar we zijn,’ zei Sam. ‘Ten zuiden van de kerncentrale, denk ik.’ Hij keek verwilderd om zich heen. Zijn plan was altijd al roekeloos en tot mislukken gedoemd geweest, maar hij had toch gehoopt om op de een of andere manier vlak bij de kerncentrale neer te komen. Bij de centrale zou misschien nog een auto staan die ze konden gebruiken. Maar hier? Hij wist niet eens waar hier was.
En de container was kapot. Veel van de raketwerpers waarschijnlijk ook.
‘Sam!’ Een stem riep hem vanaf de zee. Een boot. Hij zag vier mensen erin zitten, en plonzende riemen die hard naar hem toe roeiden.
‘Quinn!’
De boot was bij het strand en gleed het zand op. Quinn sprong eruit. ‘Waar kom jij nou vandaan?’
‘Je zou het niet geloven als ik het zou vertellen,’ zei Sam. ‘Quinn, even snel. Hoe is het in de stad?’
De vraag leek Quinn te overweldigen.
Sam pakte hem vast. ‘Wat het ook is, zeg het. Dekka heeft misschien nog maar een halfuur. Snel!’
‘Edilio is ziek. Een heleboel mensen zijn ziek. Het is echt heel erg, mensen vallen bij bosjes neer. Edilio heeft me weggestuurd om Caine terug te halen. Om tegen de insecten te vechten.’
Sam slaakte een bibberige zucht van opluchting. ‘Godzijdank, Quinn. Ik kan die beesten waarschijnlijk niet verslaan, en hij misschien wel.’
‘Maar…’ begon Quinn, maar Sam onderbrak hem.
Plan twee was waarschijnlijk afgeschreven. Maar Sam had nog één laatste truc, een laatste wilde poging – niet om de stad te redden, maar wel misschien zijn beste vriendin.
‘Dekka heeft de beesten in zich. Ze komen haar lichaam uit. Ik heb beloofd… om het makkelijker voor haar te maken. Begrijp je wat ik bedoel?’
Quinn knikte ernstig.
‘Maar ik heb een idee. Hoe snel kun je ons naar de stad brengen?’
‘In een kwartier,’ zei Quinn.
Ze roeiden alsof hun leven ervan afhing. En op een bepaalde manier was dat ook zo, wist Sam. Als de insecten uit Dekka zouden kruipen terwijl ze in dit kleine bootje zaten, zou niemand het overleven.
Toto lag op de bodem van de boot te kreunen in vijf centimeter naar vis stinkend water. Dekka hing tegen Sam aan in de achtersteven. Hij had zijn armen om haar heen. Hij fluisterde in haar oor dat ze het niet op mocht geven.
Hij voelde ze door haar kleren heen. Hij keek goed uit dat hij de naar buiten stekende bekken niet aanraakte, maar hij kon een groeiend gevoel van afgrijzen niet onderdrukken toen hij de insectenlijven in Dekka’s lichaam voelde bewegen.
‘Sam, je hebt het beloofd,’ steunde Dekka.
‘Ik zal het doen, Dekka. Ik beloof het. Maar nu nog niet. Nog niet.’ Tegen Quinn zei hij: ‘Zodra we bij de steiger zijn moet je Lana gaan halen.’
‘Lana kan haar niet helpen,’ gromde Quinn zonder een moment zijn tempo te laten zakken. ‘Ze kan ze niet doden.’
‘Dat hoeft ook niet,’ zei Sam.
‘Ik neem het jochie mee, Orc,’ zei Drake. ‘Waar is Astrid?’
Orc staarde Drake aan. Zo veel emoties in zijn vermoeide, benevelde brein.
Drake was de oorzaak van al zijn problemen. Als hij niet ontsnapt was…
Maar was hij zelf niet net naar boven gestormd om het allemaal op Astrid af te reageren? En toch voelde hij door Drakes sadistische, arrogante grijns een soort stoom oprijzen vanbinnen.
‘Wamoeje me da joch?’ brabbelde Orc.
‘Beetje dronken?’ zei Drake pesterig. ‘Een vriend van mij wil die mongool hebben. Nou, waar is de zus?’
‘Laat haar met rust.’
Drake lachte. ‘Rotsjongen, ik laat niemand met rust. Ik heb buiten een leger klaarstaan. Ik doe wat ik wil met Astrid het Genie.’
‘Ze heeft jou nooit iets misdaan.’
‘Ga nou niet de held uithangen, Orc, dat past niet bij je. Je bent een smerige, dronken barbaar. Heb je jezelf wel eens geroken? Wie denk je dat je bent, haar ridder op het witte paard? Dacht je dat ze je een dikke natte zoen op je kiezelporem zou geven?’ Hij keek Orc met samengeknepen ogen aan, alsof hij bij hem naar binnen keek. ‘Nee hoor, Orc, de enige manier waarop jij Astrid ooit zult krijgen is dezelfde manier als waarop ik haar krijg. En daar dacht je aan, of niet soms?’
‘Hou je bek.’
Drake lachte opgetogen. ‘O, jij treurige, zieke mislukkeling. Ik zie het in je bloeddoorlopen ogen. Nou, ik weet het goed gemaakt: jij mag hebben wat er nog van haar over is nadat ik haar…’
Orc haalde hard uit, en verbazingwekkend snel. De stenen vuist raakte Drake een beetje hoog, tegen de zijkant van zijn hoofd, en het was slechts een oppervlakkige klap.
Maar een oppervlakkige klap van Orc kwam nog steeds aan als een mokerslag.
Drake struikelde opzij, botste tegen de muur op, maar bleef overeind staan.
Orc kwam achter hem aan, haalde nog een keer uit en miste dit keer finaal. Zijn vuist sloeg een gat in de muur waar Drakes hoofd was geweest.
Drake danste opzij en stond nu achter hem. ‘Grote, stomme sukkel, ik kan niet gedood worden. Wist je dat niet? Kom maar op, Orc. Kom dan, trage, stinkende hoop stront.’
Drake haalde uit. Het deed weinig pijn bij Orc. Maar hij voelde het wel.
Orc stortte zich op Drake, maar Drake was snel en behendig. Hij sprong weg, striemde Orc nog een keer, en sloeg toen zijn tentakel om Orcs nek.
Het was niet gemakkelijk om Orc te wurgen, maar het was ook niet onmogelijk. Drake stond achter hem en trok zo hard hij kon, kneep zijn zweephand samen als een python, centimeter voor centimeter, in een poging de kiezelhuid fijn te persen.
Orc zette zijn vingers in de zweephand en trok eraan, probeerde hem los te rukken. Maar het lukte niet omdat Orcs handen om de een of andere reden steeds slapper werden. Hij probeerde adem te halen, maar dat ging niet.
Plotseling liet de zweephand hem los.
De zweephand trok zich terug, verschrompelde. Orc draaide zich om naar Drake en zag metalen draadjes over zijn tanden kruipen. Drakes lichaam waar geen grammetje vet aan zat kreeg stevige dijen en een rond gezicht.
‘Hè?’ vroeg Orc, en hij knipperde met zijn ogen. Toen begreep hij het. Hij had nog nooit gezien hoe Brittney tevoorschijn kwam, maar hij wist dat het gebeurde, had het horen gebeuren als de ene stem plaatsmaakte voor de andere.
‘Hoi, Orc,’ zei Brittney.
‘Brittney.’
Ze keek verward om zich heen. Toen zag ze Kleine Pete.
‘Dus dat is Nemesis.’
‘Dat is Kleine Pete,’ zei Orc.
‘We moeten hem meenemen,’ zei Brittney. ‘Het kan niet anders. De Heer wil het.’
‘Nee,’ zei een stem.
‘Astrid!’ zei Orc. ‘Ik… zocht je al.’
Astrid keek hem nauwelijks aan. ‘Ik was weggelopen. Maar ik ben weer terug.’
‘Astrid, God heeft gezegd dat Hij Kleine Pete nodig heeft,’ zei Brittney zelfgenoegzaam. ‘Het kan niet anders.’
‘Ik weet dat jij denkt dat je met God praat…’
‘Nee, Astrid, Hij heeft met mij gepraat. Ik heb Hem gezien. Ik heb Hem aangeraakt. Het is een duistere God, een God in de diepte.’
‘Als het een God is, waar heeft hij Kleine Pete dan voor nodig? Ik dacht dat God niets nodig had.’
Brittney kreeg een sluwe uitdrukking op haar gezicht. ‘Jezus had Johannes de Doper nodig om Zijn komst aan te kondigen. Hij had Judas nodig om Hem te verraden, en Pilatus en de farizeeën om Hem te kruisigen zodat hij ons kon verlossen. En de Vader had de Zoon nodig als verzoening voor onze zonden.’
Astrid was moe. Ooit zou ze de kans om een theologische discussie te voeren met beide handen hebben aangegrepen. Sam was niet bepaald het type dat eens ging zitten voor een stevig gesprek over dit soort dingen. Hij gaf geen zier om godsdienst.
Maar nu niet. Het meelijwekkende wezen Brittney was slechts een werktuig van het kwaadaardige wezen dat zij met God verwarde.
Maar waarom verdedigde Astrid Kleine Pete? Eerder was ze bereid geweest om hem te zien sterven als dat een einde aan het lijden zou maken.
‘God vraagt niet om mensenoffers,’ zei Astrid.
‘O nee?’ zei Brittney meesmuilend. ‘En wat ben ik dan, Astrid? Wat zijn wij allemaal? En wat was Jezus? Een offer om een wraakzuchtige God tevreden te stellen, Astrid.’
Astrid had niets te zeggen. Ze wist wat ze zou moeten antwoorden. Maar ze had er geen zin meer in. Geloofde ze zelf eigenlijk nog wel in God? Waarom zou ze ruziemaken over een illusie? Twee dwazen die over leugens ruzieden.
Maar Astrid had nog altijd haar trots. En ze kon niet zomaar haar mond houden en Brittney het laatste woord geven.
‘Brittney, wil je nou echt een klein jongetje vermoorden? Dat is toch gewoon fout, wat die zogenaamde God van jou ook tegen je zegt? Als je geloof zegt dat je een moord moet plegen, zegt een stemmetje in je achterhoofd dan niet dat het fout is?’
Brittney fronste haar wenkbrauwen. ‘Gods wil…’
‘Zelfs als Hij het is, Brittney, zelfs als dat gemuteerde monster in zijn grot echt God is, en zelfs als je Hem volledig begrepen hebt en Zijn wil uitvoert, en Hij wil dat je een moord pleegt, dat je Hem een klein jongetje brengt zodat Hij hem kan vermoorden, is het dan nog niet fout? Is het niet gewoon hartstikke fout?’
‘God beslist wat goed en fout is.’
‘Nee,’ zei Astrid. En nu, ondanks alles, ondanks haar eigen uitputting, haar angst, haar zelfhaat en minachting, besefte ze dat ze iets ging zeggen wat ze nooit geaccepteerd had. ‘Brittney, ook voordat Mozes de tien geboden de berg af bracht was het al fout om te doden. Goed en fout zijn niet door God bedacht. Het zit in ons. En dat weten we. En zelfs als God voor onze neus staat, en recht in ons gezicht tegen ons zegt dat we een moord moeten plegen, dan is het nog steeds fout.’
Uiteindelijk was het echt zo simpel, besefte Astrid. Zo simpel. Ze had de stem van God niet nodig om haar te vertellen dat ze Kleine Pete niet moest vermoorden. Alleen haar eigen stem.
‘Hoe dan ook, Brittney,’ zei Astrid. ‘Als je Kleine Pete wilt, zul je eerst door mij heen moeten.’
Ze glimlachte, voor het eerst in wat voelde als een heel lange tijd.
Brittney glimlachte ook, maar bedroefd. ‘Dat zal ik niet doen, Astrid. Maar Drake wel. Dat weet je. De insecten staan rond het hele gebouw te wachten. En als Drake komt, zal hij Kleine Pete meenemen en jou vermoorden.’
De twee meisjes waren Orc, die met waterige oogjes op zijn benen stond te zwaaien, bijna vergeten.
Nu kwam hij verbazingwekkend snel in actie. Hij pakte Brittney bij haar nek en middel en gooide haar het raam uit.
‘Ik mag haar niet,’ zei hij.
Astrid rende naar het raam en zag Brittney plat op de grond liggen.
De blauwe ogen van de insecten keken omhoog.
Zonder zich iets van Brittney aan te trekken – die al ongedeerd overeind krabbelde – stormden ze naar de verwoeste voordeur van de Coates Academie.
‘Dat werd tijd ook.’ Orc lachte. ‘Ik ga dit klusje wel even klaren.’
‘Orc, zorg dat ze je niet te pakken krijgen,’ zei Astrid.
‘Je bent altijd aardig tegen me geweest, Astrid. Sorry dat ik…’ Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Doet er niet meer toe. Ga maar gauw. Dit zal vast niet lang duren.’
Hij rende de gang in. Het laatste wat Astrid van hem zag was hoe hij naar de insecten onder hem lachte, over de reling van de overloop klom en zich in de zwerm beneden liet vallen.
‘Willen jullie Orc?’ brulde hij. ‘Kom me maar halen!’
Een jongen die Buster heette probeerde te ontkomen, probeerde op te staan en weg te rennen, maar hij was veel te langzaam, veel te ziek. Hij hoestte en struikelde en viel op zijn knieën.
De tong van het monster haakte zich om zijn nek en trok hem met zijn hoofd naar voren de malende bek in.
Een meisje dat Zoey heette hoestte, klapte dubbel van de pijn en werd een seconde later gegrepen en verslonden.
Het was een massaslachting.
Brianna vloog als een bezetene naar boven, haar mes flitste en haar afgezaagde jachtgeweer blafte, maar de insecten waren de trap al op en dromden naar binnen, naar de geur van vers vlees in het ziekenhuis.
Een van de insecten was zo groot dat hij vast kwam te zitten in de deuropening en de doorgang blokkeerde, maar minstens een van de beesten was al naar binnen gerend en Brianna hoorde gedempte kreten van doodsangst van beneden komen.
Ze schoot weg, ontweek een voorbijflitsende tong, sprong over scherpe kaken en stak een insect in zijn twee rode ogen. Toen duwde ze haar geweer in de knagende bek en haalde de trekker over.
Het enorme beest schokte, maar ging niet dood.
Brianna sprong nog net op tijd opzij voor ze gegrepen kon worden. En toen, vanuit haar ooghoek, zag ze hoe een van de reuzeninsecten omhoogzweefde, zich midden in de lucht omdraaide en hard op zijn rug terechtkwam.
‘Caine!’ gilde ze.
Ze worstelde zich door de zwerm, sprong zonder moeite tussen de wild zwaaiende poten van het omgekeerde beest door en stak haar mes meerdere keren in zijn buik.
Toen duwde ze haar geweer in het grootste gat dat ze had gemaakt en haalde de trekker over.
bam!
Insectendarmen en stukjes pantser vlogen in het rond en kwamen op haar hele lijf terecht. Maar de poten schokten nu ongecontroleerd, steeds langzamer, langzamer…
Caine had een ander beest op zijn rug gegooid en bewerkte het met een auto – hij tilde de auto op en gooide hem neer, tilde en gooide, tot het monster in een grote brij van dunne poten en smurrie was veranderd.
De beesten gaven hun plan om een feestmaal aan te richten met de zieke kinderen op. Er waren nu nog maar zeven insecten over, de ene die beneden in het ziekenhuis was en de andere die vastzat in de deuropening niet meegerekend.
Zeven.
‘Ik keer ze om!’ riep Caine.
Brianna plukte een stukje insectendarm van haar wang en knikte. Vlug herlaadde ze haar geweer en zoefde weg om op het beest te klimmen dat net was omgedraaid. Al doende leerde ze: de beesten hadden zwakke plekken, en een daarvan was de onderkant van hun ‘kin’. Ze stak toe met haar mes, draaide het rond om het gat groter te maken, duwde het geweer in de gapende wond en haalde de trekker over.
De kop van het beest ontplofte.
‘Ja hoor! Te gek!’ jubelde Brianna.
Maar Caine was een beetje te langzaam geweest en werd nu door drie beesten achternagezeten. Ze hadden hem alle drie vast met hun tong en hij gilde het uit.
Brianna rende de trap af, die nu glibberig was van het bloed – mensenbloed en insectenbloed.
Ze sneed de eerste tong af en de andere twee trokken hun tongen uit voorzorg vast in.
‘Draai ze om!’
‘Ik doe mijn best,’ zei Caine knarsetandend. Hij legde er een op zijn rug, maar de insecten leerden snel. Een tweede beest rende op het eerste af, gleed eronder en duwde zijn kameraad weer terug op zijn poten.
‘O nee, zo doen we dat niet,’ zei Brianna.
Caine moest weer achteruitdeinzen toen de beesten aanvielen. Als ze Caine te pakken kregen was de strijd gestreden.
Brianna vloog weg, pakte Caines arm en bracht hem met een harde ruk tijdelijk in veiligheid achter een boom.
Krr-raaak!
Een insectenkaak beet de boom recht doormidden.
Caine tilde het beest op en gooide het op zijn rug, maar de zwerm trok nu samen op.
‘Ze komen achter ons aan,’ schreeuwde Caine tegen Brianna.
‘Dat heb ik gemerkt.’
‘Benzinestation,’ hijgde Caine. Hij rende al, zo hard hij kon, met pompende armen. Brianna haalde hem met gemak in. De insecten vulden de hele straat terwijl ze de achtervolging inzetten.
‘Begrijp je wat ik bedoel?’ stootte Caine uit.
‘Niet veel benzine meer daar,’ zei Brianna.
‘Nu!’ riep Caine, en Brianna zoefde weg. Ze kwam bij het benzinestation. Er zat een groot slot op de pomp en tot haar grote verbazing zag ze een van Alberts mensen ernaast zitten om de pomp te bewaken.
‘Losmaken!’ gilde ze.
‘Dat mag alleen als Albert…’ begon de jongen, tot Brianna haar mes op zijn keel zette en zei: ‘Ik heb echt geen tijd voor dit soort onzin.’
Hij maakte het slot open. Brianna greep de hendel – er kon alleen nog maar handmatig gepompt worden – en pompte zo snel ze kon. Helaas was dit niet iets wat beter ging op supersnelheid.
Ze greep de bewaker vast en riep: ‘Jij daar – pompen! Pompen, tenzij je dood wilt.’
‘Ik heb geen tank om het in te doen!’
‘Op de grond,’ zei Brianna. ‘Op de grond. Overal. Pompen!’
Benzine spoot in onregelmatige stralen uit de pomp en kletterde op het beton.
Brianna zoefde terug naar Caine, die zwoegend bijna bij de snelweg was aangekomen, met slechts een minieme voorsprong. Op open terrein zouden de insecten voluit kunnen rennen en hem lang voor hij bij het benzinestation zou zijn al te pakken hebben.
‘Doorlopen!’ riep ze.
Ze sprintte rechtstreeks naar het voorste beest. Het monster haalde naar haar uit met zijn tong. Ze pakte de tong midden in de lucht vast, hield hem zo stevig mogelijk beet en dook onder de poten van het insect.
Het monster struikelde en bleef verbaasd staan. Brianna liet de tong los, stoof razendsnel onder het beest door en kwam tussen de achterpoten door weer tevoorschijn. Ze had Caine misschien drie seconden extra voorsprong gegeven. Niet meer.
Ze richtte op de duivelse rode ogen van het volgende insect, loste van heel dichtbij een schot en sjeesde weer terug naar het benzinestation.
Ze vloog langs de doodsbange bewaker, die nog steeds bezig was kostbare benzine op de grond te laten stromen.
In wat ooit de winkel van het tankstation was geweest zocht Brianna als een bezetene door de troep en het puin tot ze triomfantelijk een blauwe aansteker omhooghield.
Buiten zag ze Caine, die nog steeds nauwelijks voorlag op zijn achtervolgers.
‘Wegwezen, jongen!’ gilde ze naar de bewaker. ‘Rennen!’
De geur van benzine was overweldigend. Het spul gutste in donkere stroompjes over de parkeerplaats, liep in de kieren van het beton, vormde kleine poeltjes in lagere gedeeltes.
Caine stormde voorbij en liet de benzine onder zijn voeten opspatten.
Brianna glimlachte.
De eerste golf insecten was nu ook bij het benzinestation; de beesten prikten met hun speldenpoten in minibeekjes loodvrij.
De dampen hingen in de lucht.
Brianna wist het een en ander over snelheid. Ze wist dat het onzin was wat je in Hollywoodfilms zag, waarin mensen zich rennend altijd nog net in veiligheid wisten te brengen bij een explosie. Zelfs de Wind was niet sneller dan een vuurbol.
Maar je kon midden in een brand blijven staan, of je kon er met de snelheid van het geluid doorheen scheuren. De boel zou niet meteen ontploffen.
Het moest lukken. Vooral met een beetje dekking.
Ze verschool zich achter een pomp en wachtte tot het eerste beest op dezelfde hoogte was. Ze draaide zich om, knipte de aansteker aan en sprong voor het beest langs toen het voorbijrende.
Woooeeesj!
Het was geen dynamietexplosie. Maar er was wel degelijk een vuurbol.
Een golf van hitte verschroeide haar haar en wenkbrauwen. Een drukgolf liet haar oren ploppen. Maar het grote lijf van het insect had haar grotendeels beschermd.
Het voorste beest was bij Caine aanbeland, maar die had zich in de lucht geworpen en de vuurbol, het beest en Brianna flitsten allemaal onder hem door.
Toen hij viel draaide hij het insect om.
Drie beesten werden door de vuurbol te grazen genomen. Vuur liet hun voelsprieten omkrullen en kraakte hun harde pantser.
Twee van de beesten waren nog ver genoeg bij het benzinestation vandaan om de vlammen te ontwijken, maar raakten in de war van de hitte en rook. Ze renden weg, maar niet snel genoeg.
Het vuur kroop door de pompslang naar beneden, naar de zware benzinedampen in de enorme ondergrondse tank.
Ka-BOOEEM!
Pompen, beton, overkapping, winkel en de beesten ontploften in een vuurbol die de eerste explosie op een nat rotje deed lijken.
Het regende stukken insect, verdraaid metaal en brokken beton.
Alleen het voorste beest leefde nog. Het lag op zijn rug in de lucht te spartelen.
Brianna stak haar mes in zijn kin, duwde haar geweer naar binnen en zei: ‘Zeg maar tegen de gaiaphage dat hij de groeten van de Wind krijgt als je in de hel bent!’ Ze loste twee schoten in het beest en zijn kop vloog uit elkaar als een geplette watermeloen.